Stel, je bent bankier……


Stel, je bent bankier, ik geef toe een boude veronderstelling, maar stel. En stel nu eens dat je ook nog eens aan risico management doet. Dat klinkt onwaarschijnlijk, want nog bij de internetbubbel, noch bij de financiële crisis noch bij de eurocrisis bleek dit het geval te zijn, maar goed, stèl!

Stel ik doe aan een risico analyse als bankier en ik kom bij het vakje: hypotheken. Wat zouden dan mijn risico’s kunnen zijn voor mijn hypotheekportefeuille. Het niet kunnen terugbetalen van de hypotheeklasten door de klant is dan natuurlijk het grootste risico. Op het risicoprofiel is de gevraagde interest weer afgestemd. In welke omstandigheden kan de klant de hypotheek niet meer betalen? Vooral verlies van inkomen door verlies van werk, of verlies van koopkracht door de economische ontwikkelingen en/of overheidsingrijpen.
Speelt de overheid een rol in Nederland bij de woning en hypotheekmarkt in Nederland?
Ja, nogal. De overheid geeft 10 miljard euro terug aan de huizenbezitters volgens het CBS en steekt nog eens 14 miljard per jaar in de huurmarkt volgens het CPB.
Gevolg, niemand weet wat de echte marktwaarde van een huis in Nederland is, de hypotheekrente aftrek komt voor het rijkere gedeelte van Nederland ten goede en heeft een prijsopdrijvend effect zodat er steeds meer huursubsidie moet worden verstrekt om ook de lagere inkomensgroepen te laten wonen.

En stel dan ook nog eens dat ik als bankier de krant lees en zie dat de overheidsfinanciën een steeds problematischer verhaal wordt en er nog een extra gat met Prinsjesdag moet worden gedicht.

Geloof ik dan een partijleider/premier die zegt dat hij een beleid met een budget van 24 miljard ongemoeid laat maar wel bezuinigt op kunstenaars, zorgbehoevenden, forensentaks en dergelijke wat heel veel gedoe in de pers oplevert? Een woningmarkt die bovendien zo op slot zit dat die een rem wordt in de arbeidsmarkt?

Nee, zo’n grote pot met geld blijft niet ongemoeid, dat begrijpt zelfs een bankier. Hij begrijpt ook dat de premier niet kan aankondigen dat hij in een markt gaat ingrijpen met negatieve gevolgen van een kosten post van 16-24% van de gezinsinkomens. Dat wordt een sluipend proces.

Maar de bankier gaat daar wel van uit en uitrekenen wat de effecten zijn van de hypotheekrente aftrek op de prijs van een huis. Volgens de IMF is dat 30%.
Dan is de som bij de volgende klant gauw gemaakt. Echte waarde van het huis 70% van de vraagprijs, executiewaarde in het slechtste geval 70% van 70%=49%. Verstrekte hypotheek een percentage hieronder in functie van het risico profiel van de klant.
Nee, als de bankiers echt hun werk doen gaat de boel nog meer op slot. Het enige antwoord: een woningmarktbeleid dat geloofwaardig is voor de financiële wereld.
Iedere Griekse politicus kan vertellen hoe dat voelt, machteloosheid.

Kamp, Koningshuis killer of redder?


H.G.J. Kamp, Verkenner. De Tweede kamer heeft dan de Koningin vervangen door een verkenner. Ondanks het hoge padvinders gevoel dat de combinatie Kamp en Verkenner oproept is de vervanging van de Koningin in de formatie door een verkenner benoemd door de Tweede Kamer perfect verlopen. Op grond van goed voorbereidend werk van de ex-voorzitter van de Tweede Kamer en geholpen door een heldere verkiezingsuitslag heeft de verkenner snel en doeltreffend gesprekken gevoerd, een rapport opgesteld en heeft de Tweede kamer erover gedebatteerd en twee informateurs aangesteld. Een voorbode van verdere goede samenwerking tussen PvdA en VVD?

Sneller dan de Koningin ooit heeft gedaan en zeer transparant.

Natuurlijk is met de tendens naar een tweestromen democratie de rol van de Koningin als boven de partijen staande koppelaarster minder nodig. Het blijft niettemin opvallend hoe Kamerbreed deze procedure is gevolgd en tot instemming heeft geleid. De van te voren uitgesproken twijfel blijkt niet meer geweest te zijn dan beleefdheden richting het staatshoofd.

Nu deze procedure zo goed verlopen is en een stabiele regering in zicht is zal Koningin Beatrix wellicht ook opgelucht zijn. Het is een goed moment om het stokje door te geven aangezien ze nu even minder nodig lijkt om het land bij elkaar te houden. Tegen de tijd dat er dan weer een nieuwe regering wordt gevormd, is de opvolger ingewerkt en bovendien niet meer nodig in de formatie, want dat de kamer terugkomt op de nieuwe procedure lijkt uitgesloten.

Wellicht zijn daardoor juist de voorwaarden geschapen voor abdicatie en inhuldiging?

Nederland kiest geen premier, maar wel een lid van de Europese Raad


‘Kies de Minister-president’ was ooit de verkiezingsleuze van een politieke partij. In de huidige campagne wordt opnieuw de vraag gesteld aan partijleiders, bent u kandidaat voor het premierschap. Ed van Tijn heeft nog maar eens gewezen op de vreemde situatie dat je als partij wel kunt winnen en zelfs de grootste worden, zonder dat de partijleider daarmee noodzakelijkerwijze premier wordt. Zoals Van Thijn op grond van persoonlijke ervaring weet moet je ook goed kunnen formeren, maar dit terzijde.

Dat formeren is noodzakelijk omdat in het Nederlandse systeem regeringen zijn gebaseerd op coalities. Coalitievorming gaat niet goed samen gaat met het kiezen van een eerste man omdat immers op grond van een verkiezingsuitslag al gauw meerdere regeringscoalities te vormen zijn en het dus niet mogelijk is het premierschap inzet te maken van de verkiezingen door dat min of meer automatisch toe te kennen aan de leider van de grootste politieke partij.
Het automatisch toekennen van het formateurschap lijkt het meest haalbare, het is immers moeilijk voor te stellen dat er een premier wordt gekozen los van de regerende coalitie.

Het staatsrecht lijkt de laatste stelling te bevestigen. De taken die aan de premier worden toegekend zijn beperkt, voorzitten van de vergaderingen van de ministerraad en het naar buiten toe vertegenwoordigen van de eenheid van beleid. Dat klinkt niet echt spectaculair.
Die klank doet echter onrecht aan het toegenomen belang van de positie van de minister-president. Vooral zijn verslag doen naar de media na de wekelijkse vergadering van de ministerraad geeft de premier een eigenstandige politieke legitimiteit.
De positie van de premier is in de praktijk nog vooral gebonden aan de persoon. Daar waar Lubbers met biechtstoelprocedures en torentjesoverleg een strakke regie voerde, lijkt partijgenoot Balkenende dat in geen enkele politieke constellatie te hebben gedaan.

Daar waar de positie van de premier binnen het Nederlandse politieke bestel vooral onderwerp is van ongeschreven staatsrecht, is de situatie op Europees niveau totaal anders.
Wat op initiatief van president Giscard d’Estaing begon als een praatje bij de haard van gelijkgestemden, staatshoofden en regeringsleiders, is als nieuwe Instelling ingeschreven in het Verdrag van Lissabon, artikel 13, de Europese Raad. De taak: De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.
De Europese Raad is met andere woorden het politieke hart van de Europese Unie, de motor, ook al wordt de dagelijkse wetgevende arbeid aan de Raad van Ministers overgelaten. In hetzelfde artikel 15 wordt bepaald dat de Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders. En zoals de Raad voor het Openbaar Bestuur onlangs nog in een zeer lezenswaardig advies vaststelde, worden in het sociale, fysieke, economische en monetaire domein door de Europese Unie de kaders en richtlijnen van het Nederlandse beleid bepaald.

Dat is interessant, daar waar het Nederlandse staatsrecht de premier de ministerraad doet voorzitten, wordt hij via Europese wetgeving regeringsleider. Europees beleid is allang binnenlands beleid en Europees recht heeft voorrang boven nationaal recht zoals de leerboekjes stellen. Maar daarmee krijgt de premier via het Verdrag van Lissabon wel een positie die hij binnen het Nederlandse staatsrecht niet heeft. Of is op grond van de directe toepasbaarheid van Europees recht het Nederlandse staatsrecht aangevuld met EU elementen, zoals het Verdrag van Lissabon?

Nederlandse premiers hebben zich deze versterking van hun eigen positie door middel van de steeds grotere rol van de Europese Raad laten aanleunen. Begrijpelijk vanwege de geleidelijkheid van het proces en de aantrekkelijkheid van het resultaat.

Maar die geleidelijke ontwikkeling heeft met het Verdrag van Lissabon een kwalitatieve slag gemaakt. Het Nederlandse parlement heeft ingestemd met dat verdrag, inclusief de verheffing van de Europese Raad tot Instelling.
Daarmee heeft het Nederlandse Parlement zich akkoord verklaard met de positie van de Nederlandse premier als regeringsleider met presidentiele allure.

Dat kan niet zonder gevolgen blijven. In de eerste plaats zou het coherent zijn na te denken of dit stukje Europese wetgeving niet ook in nationaal (staats)recht dient te worden vertaald, opdat de praktijk situatie in ieder geval een wettige basis krijgt. De premier moet immers expliciet namens de regering kunnen handelen. Of gaan we er inderdaad van uit dat het Verdrag directe toepassing heeft?
Het lijkt ook zinvol om de Nederlandse kiezer te informeren dat de toekomstige premier als regeringsleider lid is van de Europese Raad.
Het zal de Nederlandse kiezer wellicht niet zoveel interesseren hoe de minister-president de wekelijkse vergaderingen van het kabinet leidt, maar hoe de kandidaat premiers de ontwikkelingen van de Unie, en de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van Europa, en dus Nederland ziet, zou toch onderdeel moeten zijn van het verkiezingsdebat.

Daarmee komt die oude partijslogan ‘Kies de Minister-president’ plotseling in een heel actueel licht te staan.

Europa lijkt een blijvertje, maar hoe verder?


 

 

Het proces van Europese samenwerking en eenwording, beter bekend als ‘Europa’ of ‘Brussel’ is ondanks veel voorlichting in Nederland nooit een onderwerp geweest van veel politiek debat. Er bestond een brede consensus binnen de verschillende politieke partijen in de naoorlogse periode dat de vitale belangen van Nederland -veiligheid en economische voorspoed – goed waren verzekerd door het lidmaatschap van twee stevige internationale organisaties, de NAVO en de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Deze inbedding van de vitale belangen was zo evident dat niemand het nodig achtte dat onderwerp van het politieke debat te maken.

 

Het EEG verdrag was een pragmatisch model van samenwerking op grond van wat mogelijk en noodzakelijk was. Met het verwerpen van plannen voor een Europese Defensie Gemeenschap en Politieke Gemeenschap in 1953 was immers al gebleken dat het schetsen van een complete politieke structuur als einddoel van het proces van samenwerking en eenwording politiek gezien een stap te ver was.

 

In de praktijk is het EEG verdrag gebruikt om binnen Europa op vele terreinen en op vele manieren samen te werken en soevereiniteit gemeenschappelijk uit te voeren. Nederland heeft daar als een van de ‘founding fathers’ enthousiast aan mee gewerkt en zeer veel profijt getrokken van lidmaatschap van de EEG, later de Europese Unie.

 

Is het verrassend dat velen in Europa met verbijstering kijken naar Nederland, deze week nog gestegen met stip op nummer vijf van de meest competitieve landen door onder meer de prima integratie in de Europese Markt, waar ‘Europa’ als het spook van ‘Hullie uit Brussel’ wordt afgeschilderd?

 

Het depolitiseren van de vitale belangen heeft ertoe geleid dat de invulling van daarvan, de integratie, onvoldoende de vrucht van een bewust en democratisch ‘gevoeld’ proces is geweest.

Dat ligt niet aan Europa, maar aan het functioneren van de Nederlandse politiek. Het resultaat van een proces kan toch moeilijk verantwoordelijk zijn voor de weg daar naar toe.

Maar de klassieke methode van pragmatisch samenwerken en  ‘we zien wel waar we uitkomen’ lijkt niet meer te worden geaccepteerd. De Nederlandse politieke zal ‘een stip op de horizon’ moeten zetten waar we met de EU- en dus met ons zelf- naar toe willen.

 

Het is duidelijk dat op dit moment de gemiddelde Nederlander geen Europese superstaat wil. Maar terugtrekken uit Europa, de gulden invoeren en in  isolatie verder gaan kan wellicht technisch wel, maar is in de praktijk zelfmoord.

Wat moeten we dan met Europa?

 

Het proces van samenwerking in Europa varieert per beleidsterrein. Het gaat van ervaring en informatie-uitwisseling tot het supranationaal uitvoeren van beleid. Het gebrek aan helderheid over wat er nu wel en niet in Europa gebeurt kan leiden tot het idee dat ‘hullie daar’ alles beslissen terwijl in de praktijk lidstaten beleid coördineren. Europa is kortom een geheel van structuren. Wellicht dat die onduidelijkheid het wantrouwen voedt.

 

In het federale Duitsland is deze vraag met de Duitse hereniging –ook zo’n moment van zelfreflectie – op de politieke agenda gekomen. De Duitse deelstaten ijveren al lang voor een ‘Kompetenz Katalog’, een duidelijk vastleggen waar Europa wel en niet verantwoordelijk voor is, en wat tot de competentie van de lidstaten behoort.

 

De verkiezingsuitslag lijkt er niet toe te leiden dat Nederland uit de EU treedt, voor de Nederlandse positie binnen de EU, en dus ons eigen vitale belang, is het van belang duidelijk te maken waar Nederland voor staat. Wellicht kan een reflectie over competenties richting geven aan dat proces.

 

 

 

Drs. Sybren Singelsma heeft Geschiedenis gestudeerd aan de Rijks Universiteit Groningen en werkt bij het Comité van de Regio’s van de Europese Unie.

Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.

 

 

Routekaart naar democratisch Nederland


Routekaart naar democratisch Nederland

Sybren Singelsma

Opinie | Zaterdag 07-06-2003 | Sectie: Overig | Pagina: 7 | Sybren Singelsma

Analoog aan het Midden-Oosten, waar de `routekaart naar vrede’ wordt bewandeld, moet in Nederland een `routekaart naar een versterking van de democratie’ worden ontworpen, én bewandeld, meent Sybren Singelsma. Drie richtingwijzers naar een direct en dynamisch democratisch systeem.

Politieke vernieuwing – het zijn twee woorden die menigeen een jaar geleden op de lippen lagen. Na de volksopstand van 2002, de kabinetscrisis en de mislukte formatiepoging van CDA en PvdA is er nu een kabinet van CDA/VVD/D66. Onder druk van de economische omstandigheden lijkt het begrip `nieuwe politiek’ te hebben afgedaan. Alleen minister Thom de Graaf van Bestuurlijke Vernieuwing mag nog iets van de roep om vernieuwing proberen te realiseren.

Dat politieke vernieuwing nu geen hot issue meer is, wil niet zeggen dat het niet noodzakelijk is om op de langere duur een stabiele democratie in Nederland te behouden. Politieke vernieuwing houdt namelijk méér in dan vaker de wijk in gaan, of de `taal van het volk’ spreken.

In Nederland worden politici niet door het volk gekozen, maar door de politieke partij, die kandidaten op een lijst zet en van wie de nummer één inzet van de verkiezingen is. Vandaar dat spreken over vernieuwing in de politiek niet alleen over stijl en mentaliteit dient te gaan, maar ook over staatsrechtelijke hervormingen.

Mandaat geven

De kerntaak van de overheid is het vertegenwoordigen van de burger en het ordenen van de samenleving in zijn naam. Te veel wordt in Nederland gedacht dat de maatvoering van de overheid afgestemd dient te zijn op de optimale maat voor de uitvoerende diensten. Met het verzelfstandigen van overheidsdiensten en de globalisering van de economie is het niet langer logisch dat de maat van gemeenten en provincies wordt bepaald door de optimale schaal voor bijvoorbeeld het ophalen van huisvuil.

De uitvoerende functies van de overheid dienen los van de besluitvorming te worden georganiseerd. Op het moment dat beleidsvorming en uitvoering van elkaar worden gescheiden, kan de vraag worden gesteld wat de optimale maat is voor besluitvorming, waarbij schaalverkleining niet dient te worden uitgesloten.

Politieke keuzes kunnen op een meer heldere manier worden gemaakt in het dualistisch bestel, zoals dat sinds kort weer is ingevoerd. Afhankelijk van de ervaringen kan dit bestel worden versterkt.

Burgemeester en Commissarissen der Koningin kunnen direct én op grond van een politiek programma worden gekozen. Het mandaat van meer dan de helft van de kiezers verschaft hen een sterke positie.

De gekozen burgemeester en Commissaris stellen een college van wethouders en/of gedeputeerden samen die het vertrouwen moet krijgen van de raad en of de Provinciale Staten. De gekozen burgemeester en commissaris dienen zelf, verplicht, de portefeuille openbare orde en veiligheid te beheren. Het vrijmaken van raads- en statenleden van het meeregeren moet hen in staat stellen meer tijd te besteden aan contacten met de burgerij. De burger moet tegen besluiten van lokale en regionale overheden in beroep kunnen gaan bij een onafhankelijke instantie. Burgemeesters en Commissarissen (i.e. alle gekozenen belast met een uitvoerende functie) kunnen niet meer dan tweemaal achter elkaar gekozen worden, dus maximaal acht jaar achtereenvolgend een ambt uitvoeren.

Een politicus in een democratisch stelsel dient zijn handelingsmandaat direct van de kiezer te ontvangen en níet van een politieke partij waarbij hij solliciteert. De Eerste en de Tweede Kamer dienen derhalve te worden gekozen op grond van een districtenstelsel, waarbij de districten identiek zijn aan één of meer gemeenten, afhankelijk van de grootte. Aldus wordt de politicus in eerste instantie afhankelijk van de kiezer en níet van de partij. Hij zal meer gedwongen worden het dagelijks contact met de kiezer te onderhouden en meer aandacht te geven aan de lokale aspecten van beleid en beleidsuitvoering.

Dit past in een ontwikkeling waarbij de inzet van de politiek niet meer gaat over de grote `ismen’ – de keuze hoe de samenleving dient te worden geordend is in grote lijnen gemaakt. Nee, binnen de gedefinieerde ordening dienen dagelijkse problemen te worden aangepakt. Daarnaast is er een duidelijke drang naar een nauwere band met de persoon, het `poppetje’ wordt in de politiek steeds belangrijker. Wat is er op tegen te willen weten wie de persoon is die het beleid vorm zal geven?

Binnen een systeem dat is gebaseerd op `één man één stem’, is er niets tegen het aannemen van wetgeving per referendum. Niet als correctie op bestaande besluitvorming, maar als onderdeel van het wetgevende proces. Als er een middel is om de band tussen de overheid en de burger te versterken, dan is het deze wel. Natuurlijk, de macht van de politieke partijen als machtsmakelaars neemt af. Maar een goed politiek systeem moet de macht aan de burger geven en niet toestaan dat tussenpersonen de macht kapen. Natuurlijk moet de vraag goed gesteld worden en zijn de problemen complex. Maar, helaas voor de oliemannetjes, de burger is niet dom. En op voorwaarde dat de vraagstelling gebeurt door een democratisch lichaam, is een wetgevend referendum een goed instrument om de burger direct te betrekken bij de besluitvorming.

Besluitvorming

Rechten en plichten van de Nederlandse staat en diens burger zijn omschreven in de Grondwet. De Grondwet dient het geheel van politieke traditie, van normen en waarden te bevatten. De Nederlandse politici hebben evenwel in het verleden welbewust van de Grondwet een document met beperkte waarde gemaakt doordat de burger er geen direct beroep op kan doen. Dit, om de machtspositie van de politieke partijen en maatschappelijke organisaties te beschermen. Het kan evenwel niet zo zijn dat de grondwet dient om de machtsposities te beschermen van groepen die niet eens in die Grondwet worden genoemd.

Thom de Graaf heeft getoond hoe die Grondwet hem aan het hart gaat. Hij kan nu aantonen dat het belang van de inhoud van de Grondwet hem aan het hart gaat door de positie ervan te versterken en deze juridisch afdwingbaar te maken door de burger de mogelijkheid te geven besluiten van de overheid bij de rechter te kunnen toetsen aan de Grondwet. Dit kan een krachtig bindmiddel en instrument van integratie zijn binnen de Nederlandse samenleving.

De overheid beheert en bestuurt als een goed huisvader. Dat neemt niet weg dat velen dikwijls de indruk krijgen dat de overheid maar wat doet en in geval van problemen buiten schot blijft. Teneinde een alerte overheid te maken is het daarom belangrijk dat indien de overheid iets verkeerds doet zij daarvoor (rechts)aansprakelijk kan worden gesteld. Het opheffen van de immuniteit van de overheid zal zeer heilzame gevolgen hebben voor de traditie van het Nederlandse gedoogbeleid.

De Nederlandse politiek is verambtelijkt en de ambtenarij is verpolitiekt. Dat leidt tot een gesloten machtssysteem – een kaasstolp. Politiek en administratie dienen dan ook strikt te worden gescheiden. Het mag niet zo zijn dat ambtenaren voor hun carrière afhankelijk zijn van een politieke partij, dat is politieke corruptie en versterkt het navelstaren van politiek en ambtenarij. Politieke benoemingen dienen wettelijk te worden verboden. Oud-politici dienen niet in de ambtenarij werkzaam te zijn.

Dat betekent wel dat Nederland het er voor over moeten hebben om mensen, die het risico aangaan voor korte tijd de politiek in te gaan om de publieke zaak te dienen, goed te betalen. Zij die inkomensrisicos te lopen dienen navenant te worden beloond.

Ambtsdragers zullen wel tijdelijke politieke adviseurs moeten kunnen benoemen om hun politieke programma te kunnen uitvoeren zonder tegenwerking van de ambtenarij.

Een strikte scheiding tussen de staatsinrichting en maatschappelijke organisaties (inclusief de religieuze) dient te worden doorgevoerd. Uitvoerende taken van de overheid dienen door de overheid, dan wel door aan die overheid verantwoording afleggende organisaties/bedrijven te worden gedaan. De politiek, als uitdrukking van de wil van de burger, dient altijd direct aan het roer te staan. De rol van maatschappelijke organisaties als beleidsuitvoerders dient dan ook zeer kritisch te worden bekeken.

Verantwoording afleggen

Corruptie, vriendjespolitiek en nepotisme horen niet plaats te vinden in het publieke domein. Naast het bestrijden ervan is het belangrijk dat de procedures van de overheid zó worden opgesteld dat dit zo weinig mogelijk voor kan komen. Derhalve: onafhankelijke en transparante financiële procedures, nadruk op openbare aanbestedingen, en onafhankelijke controle en audit op alle niveaus. De lokale rekenkamer is een goede ontwikkeling.

Verenigingen die politieke en/of meningvormende activiteiten ontplooien dienen niet door de overheid te worden gefinancierd. Immers, aldus kan de zittende macht `opinieversnellers’ in het leven roepen die een eigen leven gaan leiden, geen afspiegeling van het maatschappelijke debat meer zijn en, ergo, dit veeleer vertroebelen. Dit soort groepen kunnen in de praktijk de functie krijgen van een extra beschermingslinie voor de zittende macht en zo de dynamiek uit het democratische proces en het debat halen. Het financieren van politieke partijen dient derhalve te worden gestopt.

Hoewel geen onderdeel van de klassieke Trias Politicas speelt de vrije pers een belangrijke rol in het systeem van het evenwicht der machten. Daar waar de politiek keuzes maakt in naam van de burger, stelt de vrije pers vragen in naam van de burger. Het is van belang dat die vragen in alle onafhankelijkheid worden gesteld en dat de vragen en antwoorden bijdragen tot het vormen van opinies, maar dat zelf niet zijn. Met andere woorden: het is aan de pers zichzelf zo te organiseren dat zij geen onderdeel van de politiek wordt.

Journalisten zouden bij voorkeur geen lid van een politieke partij dienen te zijn. De vrijheid van de pers kan wettelijk worden geregeld, hoe de pers dat invult niet. Het is aan de beroepsgroep in deze zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het is aan de overheid na te denken over de functie van de voorlichters.

Het invoeren van bovengenoemde voorstellen zal leiden tot een directere band tussen de burger en het proces van mandaat geven en verantwoordelijkheid nemen. Het openbare domein zal sterker door de burger worden bepaald. Met een versterkte rol van de burger wordt zijn eigen gedrag en cultuur belangrijk als onderdeel van het publieke domein. Het debat over normen en waarden zal dan ook nog aan belang winnen als de nieuwe minister voor Bestuurlijke Vernieuwing bovengenoemde punten ook daadwerkelijk agendeert.

De hierboven beschreven punten leiden naar een direct en dynamisch democratisch systeem. Het is aan minister De Graaf deze staatsrechtelijke vernieuwingen op de politieke agenda te zetten en in concrete voorstellen aan de Kamer voor te leggen.

Info: Drs. Sybren Singelsma is historicus en werkzaam bij het Comité van de Regio’s van de Europese Unie.
Onderschrift: Illustratie Frits Müller
Trefwoord: Politiek en staat
Geografie: nederland; europa; west europa
Persoon: Sybren Singelsma

Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Handelsblad BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.