Binnenkort is het weer zover, dan krijgt de Nederlandse burger de aanslag OZB namens zijn gemeente in de bus. De OZB is een vrijwillige belasting van de gemeente, gebaseerd op de waarde van het onroerend goed.
Het is een belasting die voortkomt uit de oude straat, riool en andere belastingen gebaseerd op de fysieke omgeving. Hij kent een zeer lange traditie teruggaand tot de Romeinse tijd en is gebaseerd op de premisse dat de omvang van het onroerend goed bepaalde kosten met zich meebrengt voor de lokale infrastructuur.
Maar dat is de klassieke basis.
De moderne wetgever heeft er een belasting van gemaakt die in eerste instantie was bedoeld voor de post onvoorzien, vandaar het facultatieve karakter. De belasting voorziet ook maar in een klein gedeelte van de inkomsten, niet meer dan gemiddeld acht procent.
Immers, in de de eenheidsstaat genaamd Nederland, waar we uitgaan van draagkracht, evenredigheid en solidariteit heffen we belasting waar het moet, met directe belastingen, niet daar waar het kan, met indirecte belastingen. En belastingheffing moet daar waar meerwaarde wordt gecreëerd. Alleen in inefficiënte staten wordt belasting geheven waar het kan, btw, successie, etc.
Maar ook dat is theorie. In Nederland wordt het systeem van belastingheffing gebaseerd op solidariteit steeds meer ondermijnd door een proces van decentralisatie van Rijkstaken naar Gemeenten, zonder dat daar de nodige middelen voor worden meegegeven binnen het Gemeentefonds.
Het gevolg is dat de Gemeente die nieuwe taken moet financieren uit de middelen voortkomende uit de lokale belastingautonomie. Dat is dus de Onroerende Zaak Belasting.
En zo wordt een marginale belasting, bedoeld om de post ‘onvoorzien’ binnen het gemeente budget te voeden, steeds meer gemanoeuvreerd in de richting van een hoofdinkomsten bron voor Gemeenten.
Daarmee komen niet alleen Gemeenten in een moeilijke positie te zitten. Het wordt ook een probleem voor het Rijk zelf. Herverdeling van inkomsten en uitgaven op grond van maatschappelijk vastgestelde criteria zoals solidariteit, billijkheid en rechtvaardigheid vermindert. Het zal voor een burger steeds meer gaan uitmaken of hij in een ‘rijke’ dan wel een ‘arme’ gemeente woont.
Het begrip ‘Rijk’ gaat steeds meer gebaseerd zijn op het onroerend goed in de Gemeente. De paradox zal gaan worden dat hoe groter de waarde van het onroerend goed, des te groter de inkomsten van de Gemeenten, maar hoe kleiner de uitgaven, want als het onroerend goed duur is, wonen daar vast geen uitkeringstrekkers, illegalen en andere inwoners die zwaar wegen op het budget van de afdeling sociale zaken.
Decentralisatie die samengaat met een lastenverschuiving ondermijnt op deze manier de solidariteit van de samenleving en daarmee de cohesie van de staat zelf. Logischerwijze zijn er twee extreme opties die alle twee vragen dat de OZB verdwijnt:
a. Alle belasting innen via de inkomstenbelasting en gemeentelijk beleid financieren middels het Gemeentefonds
b. Gemeenten het recht geven inkomstenbelasting te heffen, zodat er in ieder geval op gemeentelijk niveau een vorm van solidariteit bestaat.
De OZB is voor Gemeenten al lang geen facultatieve belasting meer, laten we daar dan ook de consequenties uit trekken.