Ongecontroleerde formatie, hoge politieke prijs


Nederland heeft een meer-partijensysteem. Hoewel in theorie mogelijk, heeft nog nooit één partij de absolute meerderheid behaald en geheel en al zelfstandig een regering kunnen vormen. Het zijn altijd coalities van meerdere partijen geweest. Tijdens een proces van (in)formatie wordt bekeken of er in de verkiezingprogramma’s die inzet van de verkiezingen zijn geweest voldoende punten van overeenstemming zijn om een stabiele regering te vormen. Voor alle zekerheid worden de punten van overeenstemming vastgelegd in een regeerakkoord en ter stemming gebracht in het parlement, omdat een nieuwe regering pas kan functioneren als het parlement zijn vertrouwen heeft gegeven.

Hoe het formatieproces dient te verlopen is meer een kwestie van politieke mores dan van staatsrecht. De achterliggende gedachte is wel dat op indirecte wijze het regeerakkoord het resultaat van de verkiezingsuitslag dient te weerspiegelen.

Tijdens een formatie kan alles worden besproken. Verkiezingsprogramma’s kunnen niet de toekomst voorspellen, ook op nieuwe uitdagingen moet worden ingegaan.

De afschaffing van de dividendbelasting stond in geen enkel verkiezingsprogramma maar was volgens de VVD urgent vanwege de poging tot overname van AKZO en de dreigende overplaatsing van het hoofdkantoor van Unilever. Een urgentie die is onderstreept door twee grote multinationals met Britse aandeelhoudersUnilever en Shell en het VNO.

Dat is hun goed recht, Shell is ook onderdeel van het maatschappelijke middenveld.

Maar het wringt wel.

Door de vrijgegeven informatie-memo’s weten we nu evenwel dat ambtenaren van Economische en Financiële Zaken de stukken aangeleverd door Hans de Boer van het VNO hebben bestudeerd en geanalyseerd als waren het stukken van politieke partijen. Daar komt dan nog bij dat het Ministerie van Financiën tot een heel andere conclusie kwam dan dat van Economische zaken.

Met zo’n verdeeld ambtelijk advies over zo’n gevoelig onderwerp kun je moeilijk verwachten dat er gemakkelijk een politieke consensus ontstaat.

Door het onderdeel te laten zijn van het regeerakkoord in plaats van het op de politieke agenda te zetten: ‘de regering zal aan het parlement een wetsvoorstel voorleggen om de dividendbelasting af te schaffen’, heeft Rutte er voor gekozen om het afschaffen van de dividendbelasting er zonder ècht parlementair debat door te drukken.

Als onderdeel van het regeerakkoord was het wegstemmen van het dividendvoorstel immers meteen het afschieten van de gedoodverfde nieuwe regering.

Zo hebben we nu de dividendbelasting afgeschaft zonder dat de kiezer of het parlement zich daar over hebben kunnen buigen. Staatsrechtelijk kan dat, maar voor dit passeren van het parlement zou de premier wel eens een hoge politieke prijs voor moeten betalen.