Nederland kiest geen premier, maar wel een lid van de Europese Raad


‘Kies de Minister-president’ was ooit de verkiezingsleuze van een politieke partij. In de huidige campagne wordt opnieuw de vraag gesteld aan partijleiders, bent u kandidaat voor het premierschap. Ed van Tijn heeft nog maar eens gewezen op de vreemde situatie dat je als partij wel kunt winnen en zelfs de grootste worden, zonder dat de partijleider daarmee noodzakelijkerwijze premier wordt. Zoals Van Thijn op grond van persoonlijke ervaring weet moet je ook goed kunnen formeren, maar dit terzijde.

Dat formeren is noodzakelijk omdat in het Nederlandse systeem regeringen zijn gebaseerd op coalities. Coalitievorming gaat niet goed samen gaat met het kiezen van een eerste man omdat immers op grond van een verkiezingsuitslag al gauw meerdere regeringscoalities te vormen zijn en het dus niet mogelijk is het premierschap inzet te maken van de verkiezingen door dat min of meer automatisch toe te kennen aan de leider van de grootste politieke partij.
Het automatisch toekennen van het formateurschap lijkt het meest haalbare, het is immers moeilijk voor te stellen dat er een premier wordt gekozen los van de regerende coalitie.

Het staatsrecht lijkt de laatste stelling te bevestigen. De taken die aan de premier worden toegekend zijn beperkt, voorzitten van de vergaderingen van de ministerraad en het naar buiten toe vertegenwoordigen van de eenheid van beleid. Dat klinkt niet echt spectaculair.
Die klank doet echter onrecht aan het toegenomen belang van de positie van de minister-president. Vooral zijn verslag doen naar de media na de wekelijkse vergadering van de ministerraad geeft de premier een eigenstandige politieke legitimiteit.
De positie van de premier is in de praktijk nog vooral gebonden aan de persoon. Daar waar Lubbers met biechtstoelprocedures en torentjesoverleg een strakke regie voerde, lijkt partijgenoot Balkenende dat in geen enkele politieke constellatie te hebben gedaan.

Daar waar de positie van de premier binnen het Nederlandse politieke bestel vooral onderwerp is van ongeschreven staatsrecht, is de situatie op Europees niveau totaal anders.
Wat op initiatief van president Giscard d’Estaing begon als een praatje bij de haard van gelijkgestemden, staatshoofden en regeringsleiders, is als nieuwe Instelling ingeschreven in het Verdrag van Lissabon, artikel 13, de Europese Raad. De taak: De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten.
De Europese Raad is met andere woorden het politieke hart van de Europese Unie, de motor, ook al wordt de dagelijkse wetgevende arbeid aan de Raad van Ministers overgelaten. In hetzelfde artikel 15 wordt bepaald dat de Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders. En zoals de Raad voor het Openbaar Bestuur onlangs nog in een zeer lezenswaardig advies vaststelde, worden in het sociale, fysieke, economische en monetaire domein door de Europese Unie de kaders en richtlijnen van het Nederlandse beleid bepaald.

Dat is interessant, daar waar het Nederlandse staatsrecht de premier de ministerraad doet voorzitten, wordt hij via Europese wetgeving regeringsleider. Europees beleid is allang binnenlands beleid en Europees recht heeft voorrang boven nationaal recht zoals de leerboekjes stellen. Maar daarmee krijgt de premier via het Verdrag van Lissabon wel een positie die hij binnen het Nederlandse staatsrecht niet heeft. Of is op grond van de directe toepasbaarheid van Europees recht het Nederlandse staatsrecht aangevuld met EU elementen, zoals het Verdrag van Lissabon?

Nederlandse premiers hebben zich deze versterking van hun eigen positie door middel van de steeds grotere rol van de Europese Raad laten aanleunen. Begrijpelijk vanwege de geleidelijkheid van het proces en de aantrekkelijkheid van het resultaat.

Maar die geleidelijke ontwikkeling heeft met het Verdrag van Lissabon een kwalitatieve slag gemaakt. Het Nederlandse parlement heeft ingestemd met dat verdrag, inclusief de verheffing van de Europese Raad tot Instelling.
Daarmee heeft het Nederlandse Parlement zich akkoord verklaard met de positie van de Nederlandse premier als regeringsleider met presidentiele allure.

Dat kan niet zonder gevolgen blijven. In de eerste plaats zou het coherent zijn na te denken of dit stukje Europese wetgeving niet ook in nationaal (staats)recht dient te worden vertaald, opdat de praktijk situatie in ieder geval een wettige basis krijgt. De premier moet immers expliciet namens de regering kunnen handelen. Of gaan we er inderdaad van uit dat het Verdrag directe toepassing heeft?
Het lijkt ook zinvol om de Nederlandse kiezer te informeren dat de toekomstige premier als regeringsleider lid is van de Europese Raad.
Het zal de Nederlandse kiezer wellicht niet zoveel interesseren hoe de minister-president de wekelijkse vergaderingen van het kabinet leidt, maar hoe de kandidaat premiers de ontwikkelingen van de Unie, en de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van Europa, en dus Nederland ziet, zou toch onderdeel moeten zijn van het verkiezingsdebat.

Daarmee komt die oude partijslogan ‘Kies de Minister-president’ plotseling in een heel actueel licht te staan.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.