Het woonakkoord dat Minister Blok in de Eerste Kamer heeft gesloten met een andere coalitie dan die waarop het kabinet in de Tweede Kamer steunt, heeft bij het Nederlandse journaille tot de nodige verwarring geleid. Zelfs in een kwaliteitskrant als de NRC werden vragen gesteld bij het democratisch karakter van het functioneren van de Eerste Kamer: uit democratisch oogpunt is deze machtspositie van de niet rechtstreeks gekozen senatoren te betreuren.
Politici stellen zich ook vragen bij het functioneren van de Eerste Kamer, zoals Frank de Grave, maar ook anderen menen dat deze kamer niet aan politiek moet doen.
Dat is opmerkelijk, dat politici menen dat een onderdeel van het staatsbestel niet aan politiek zou moeten doen. Ieder onderdeel van het staatsbestel heeft namelijk een politiek doel of functie. Het valt ook op dat vooral politici van de regeringspartijen deze mening zijn toegedaan. De oppositie smult.
Het lijkt er dan ook meer op dat politici die deze mening verkondigen zich meer zorgen over de positie van de regering dan over het democratisch bestel.
Het lijkt bovendien dat het bestel goed functioneert als degene die de macht heeft wordt ingeperkt door de werking van de instituties. Dat was toch immers de bedoeling van de Trias Politica, dat ongebreidelde machtsuitoefening wordt voorkomen en dat iedereen in de samenleving aan bod komt, niet alleen zij die 76 zetels in het parlement hebben?
Nee, op het moment dat de macht van politieke partijen wordt ingeperkt door Instituties, is dat alleen maar een teken dat die goed werken. En of Willem I of Thorbecke dat ooit zo bedoeld heeft is eigenlijk niet van belang.
Thorbecke had namelijk ook niet voorzien dat de Tweede Kamer functioneert met een permanent camera toezicht, dat een goed optreden bij Pauw en Witteman bepalend kan zijn voor het al dan niet hebben van een toekomst voor een politicus of dat het institutioneel besef van de gemiddelde politicus zo klein is dat de meeste van deze soort denken dat democratie gelijk staat van wat de helft plus een in de tweede kamer. Of dat krachtsverhoudingen in het parlement onder permanente druk staan van de opiniepeilingen.
De vraag is niet of het in 1848 zo bedoeld was maar of het nu goed werkt.
Nederland kent sinds de pacificatie van 1917 geen sterke instituties meer, die rol werd overgenomen door de zuilen. Die bestaan evenwel al een tijdje niet meer.
En daarmee kent Nederland geen goed systeem van ‘checks and balances’. Populisme en waan van de dag dient namelijk niet te worden bestreden door oproepen van politici aan andere politici, nee daar zijn sterke instituties voor nodig.
Het is dan ook heel erg verstandig dat de senatoren dit institutioneel vacuüm opvullen.
De politisering van de Eerste Kamer is vooralsnog een goed medicijn tegen lichtgewichtpolitici die zichzelf voorbij hollen en kabinetten waarvan het bestaan eerder in dagen dan in jaren wordt geteld.
Mocht deze tendens zich in de tijd bevestigen dan dient het –ongeschreven- staatsrecht wel een beetje te worden aangepast. Immers, als de Eerste Kamer een uitgesproken politieke rol krijgt dan dient de regering ook expliciet op een meerderheid in die Kamer te steunen. Dat dient te worden opgenomen in de informatie opdracht die de Tweede Kamer formuleert. Of zouden de twee kamers die opdracht moeten formuleren?
En als die Eerste Kamer een meer politieke rol krijgt, dan dient ook duidelijk te zijn voor de kiezer bij de komende Verkiezingen voor Provinciale Staten wat de politieke partijen qua stellingname voor staan in de Senaat.
De manier waarop de politieke partijen met die verkiezingen omgaan zal bepalend zijn voor de vraag of de tendens naar politisering zich in het ongeschreven staatsrecht bevestigt.